Imatge de l'autor

Armand Boni (1909–1991)

Autor/a de François Villon de Feniks en zijn as

23 obres 45 Membres 3 Ressenyes

Obres de Armand Boni

Etiquetat

Coneixement comú

Nom normalitzat
Boni, Armand
Nom oficial
Boni, Armand Hendrik Frans
Data de naixement
1909-12-09
Data de defunció
1991-05-10
Lloc d'enterrament
Kloosterkerkhof, Averbode, België
Nacionalitat
België
Lloc de naixement
Antwerpen, België
Lloc de defunció
Averbode, België

Membres

Ressenyes

“François de Montcorbier dit Villon, né en 1431 (peut-être à Paris) et mort après 1463, est un poète français de la fin du Moyen Âge”, luidt de korte samenvatting van het lemma dat aan het onderwerp van voorliggende biografie gewijd wordt op de Franstalige Wikipedia. Een extréém korte samenvatting, zo blijkt bij het verder lezen van het lemma, want dat gaat door, en door, en door gedurende vele bladzijden, maar niet zonder dat er nog een iets langere samenvatting volgt:

“Als student aan de universiteit en meester van de faculteit Letteren vanaf zijn 21ste leidde hij aanvankelijk het gelukkige leven van een ongedisciplineerde student in het Quartier Latin. Op 24-jarige leeftijd doodde hij een priester tijdens een vechtpartij en ontvluchtte Parijs. Na amnestie ging hij een jaar later opnieuw in ballingschap, na de overval op het College van Navarra. Hij werd verwelkomd aan het hof van prins-dichter Karel van Orléans in Blois, maar slaagde er daar niet in carrière te maken. Daarna leidde hij een zwervend en ellendig leven. Hij zat gevangen in Meung-sur-Loire, werd vrijgelaten toen Lodewijk XI aan de macht kwam en keerde na een afwezigheid van ongeveer zes jaar terug naar Parijs. Hij werd opnieuw gearresteerd tijdens een vechtpartij en veroordeeld tot ophanging. Na een hoger beroep vernietigde het Parlement het vonnis, maar verbande hem voor tien jaar; hij was toen 31 jaar oud. Daarna verdwijnt hij zonder spoor.”

Van een nogal jong gestorven middeleeuwse dichter evolueert hij in die tweede samenvatting toch al naar een spoorloos verdwenen dichter-annex-bandiet met, zoals dat heet, een ballon aan zijn gat, maar dan moest het nog komen. Zoals dat wel vaker gaat (of in vroeger tijden toch ging) met artiesten (die toen iets minder vaak bij leven en welzijn over het paard getild werden) groeide zijn naam en faam na zijn dood: “In de decennia na Villons dood werd zijn werk gepubliceerd en kende het een groot succes. Le Lais, een lang schoolgedicht, en Le Testament, zijn meesterwerk, werden gepubliceerd vanaf 1489 - hij zou toen 59 jaar oud zijn geweest. Vierendertig edities volgden tot halverwege de zestiende eeuw. Al heel vroeg kreeg een ‘Villon-legende’ gestalte in verschillende gedaanten, variërend, afhankelijk van de periode, van de oplichter tot de vervloekte dichter, van de ‘bon follastre’ tot de ‘povre Villon’.” Een evolutie die om een of andere reden absoluut niet gehinderd werd door de inhoud van zijn oeuvre: “Zijn werk is niet gemakkelijk toegankelijk: er zijn aantekeningen en uitleg voor nodig. Zijn taal (waarin sommige termen zijn verdwenen of van betekenis zijn veranderd) is onbekend voor ons, net als zijn uitspraak, die anders is dan die van vandaag, waardoor bepaalde rijmen merkwaardig zijn wanneer ze in modern Frans worden vertaald. Zijn toespelingen op het Parijs van zijn tijd, dat grotendeels verdwenen is, zijn kunst van het antifraseren, zijn voorliefde voor woordspelingen en dubbele bodems met een smerige ondertoon maken hem vaak moeilijk te begrijpen, ook al heeft hedendaags onderzoek veel van zijn onduidelijkheden opgehelderd.”

Over die onbegrijpelijke dichter gaat dit boek dus, althans, over zijn legende, want de auteur, Armand Boni, heeft zo’n overduidelijke sympathie voor de man dat de feiten hoogstens in de weg kunnen zitten. Van de losbandige student die zich in zijn Testament beklaagde over zijn toenmalige keuzes maakt hij een sociale rebel – geheel passend in z’n eigen liefde voor de ‘rebellen’ van Mei ’68 -; van de doodslag op de priester maakt hij een liefdesaffaire zonder dat de reden van de door de priester uitgelokte ruzie ooit bekend is geworden (ook niet uit de geschriften van Villon); van zijn vlucht na zijn medeplichtigheid aan het beroven van het College van Navarra neemt hij dan weer wél aan wat Villon ter zake beweert, zijnde dat hij een minnares ontvlucht, met dat verschil dat hij op die minnares een naam kleeft die Villon niet genoemd heeft en die ook al de aanleiding zou geweest zijn voor de ruzie met de priester; en de zes jaar die vervolgens voorbijgaan, zes jaar waarvan we alleen weten dat hij daarvan een paar weken heeft doorgebracht aan het hof van Karel van Orléans (waar hij drie bewaard gebleven ballades schreef, waaronder het ‘Epistel’ aan Maria van Orléans, dochter van Karel) en ze beëindigd heeft met opsluiting in de gevangenis van Meung-sur-Loire op bevel van de bisschop van Orléans Thibaud van Aussigny, weet hij ook al aardig op te vullen. Net zoals overigens de zaken waarvoor hij veroordeeld werd tot gevangenisstraf (feiten waarover niks bekend is, weerom evenmin uit de geschriften van Villon), en het feit dat hij na zijn verbanning uit Parijs in januari 1463 voor zover we weten niks meer heeft geschreven (zijnde dat zijn manuscripten uit zijn ransel zouden gevallen zijn) en er over zijn verdere gangen niks meer bekend is…

Tenzij dan dátgene wat in de legende ontstaan is, een legende die van Villon – en ik citeer opnieuw de Franstalige Wikipedia – “het type van de gokker, zware drinker, oplichter, altijd in staat de burgerij op te lichten om van zijn verstand te leven” heeft gemaakt. Een legende waaraan onder andere een anonieme tekst, de Recueil des Repues franches de maistre François Villon et de ses compagnons, daterend van rond 1480 en herwerkt in 1520 heeft bijgedragen, maar ook het werk van Rabelais en nadien de romantici van de negentiende eeuw die van hem een “poète maudit” maakten. “Alles wat we over hem weten”, schrijft de auteur van het lemma op Wikipedia dan ook terecht (als het goed is, zeggen we het ook), “is wat we kunnen leren van zijn verzen, die niet moeten worden gelezen als een autobiografie, omdat de dichter zelf zijn eigen mythe creëerde”. Zelfs wat Villon zélf geschreven heeft, is dus niet betrouwbaar als bron voor zijn biografie, maar da’s iets waar Boni zich ook al niets van aangetrokken heeft.

Ik kan bijgevolg - zó diep ga ik er nu ook weer niet induiken – niet zeggen uit welke bronnen Boni zijn biografische info gehaald heeft, maar de werken van Villon zijn er wellicht slechts een déél van geweest. De rest van de ‘info’ heeft Boni zelf bij mekaar gefantaseerd of is afkomstig uit werken van auteurs die dat al vóór hem gedaan hadden. Dat eerste is hoe dan ook sterk het geval gezien Boni’s verteltrant. Als de auteur van de achterflap van dit in 1983 bij Infodok verschenen boek schrijft dat “Armand Boni (…) reeds in meerdere romans de geschiedenis tot leven [heeft] gebracht”, bedoelt hij dat in dit geval immers letterlijk: deze biografie bestaat namelijk niet eens uit “krachtige beschrijvingen van mensen in hun dagelijkse beslommeringen, al of niet verzwegen angsten en gevoelens, en hun streven om dwangmechanismen te doorbreken”, maar uit een tweehonderdvijfenzestig bladzijden lange rit in Villons hoofd. “Villon is een wervelende persoonlijkheid die met volle teugen van het leven weet te genieten in de vorm van drank en zinnelijke liefde, en tegelijkertijd verteerd wordt door diepe idealen van rechtvaardigheid en zuiverheid” schrijft de auteur van de achterflap verder nog, maar om van het denkpatroon van die “wervelende persoonlijkheid” nu je onderwerp te maken, lijkt licht overdreven. Een ik-verhaal is tot daar aan toe, maar in een biografie past – en ik kan me vergissen – zo goed als geen enkele auteur dat toe. “A. Boni legt de onmetelijke diepte bloot, verscholen achter de François Villon zoals wij hem op school HELEMAAL NIET leren kennen”, staat er verder nog op de achterflap (drukletters en cursivering inbegrepen), maar los van het feit dat ik op school helemaal niet de eer heb gehad met het werk van Villon kennis te maken, is dít ook niet de verteltrant waarlangs ik hem wil leren kennen. Een passage als “Eens lag ik bij mama Jacqueline in bed, als je een stinkende strozak een bed kunt noemen; ik was toen zes of zeven jaar oud. De zoveelste bezoeker was heengegaan. Ik had een groot stuk stokvis gekregen. De smaak lag nog op mijn tong. Ik had gehuild onder mijn deken. Moeder nam me bij haar in bed. En ik zag alles van haar lichaam. Mama legde me tegen haar borsten, die ik vroeger had leeggedronken. ‘François, hoorde ik haar fluisteren; François, jij hebt geen papa, zal ik er een voor jou zoeken onder de monniken?’” “konfronteert ons” dan wel mogelijk “met de figuur van François Villon, tegen de achtergrond van het herfsttij der middeleeuwen”, maar toch eerder met de fantasieën van de biograaf. “‘Ken je Jehan Conflans? - begin ik op een toon die in zijn vingertoppen een soort Vitusdans ontketent -; natuurlijk ken je hem en zelfs intiem. En jij weet dat ik het marmotje was op zijn dikke protserige billen. Ja, père, die Jehan Conflans, professor aan de Sorbonne, lokte me naar zijn Aristoteles-buik toe en ontstak de kaars – zoals hij zelfvoldaan kwijlde – op het altaar van mijn gespannen mannelijkheid. Die smeerlap, prebendejager en professor, heeft mij misbruikt. Hoe kun je nu uit het zaad van een misbruikte mannelijkheid een waardig priesterbrood bakken?’” kan dan wel voor een priester als Boni een verklaring lijken voor de levenswandel van zijn onderwerp, maar het is méér dan Hineininterpretierung, het is het leggen van je eigen fantasieën in andermans hoofd. En het is als stijlvorm strontvervelend. Dat ge-ik gaat zo hard tegensteken dat alle ándere personages interessanter worden dan die – zo lijkt het toch – tweehonderdvijfenzestig bladzijden lang doorwauwelende hoofdfiguur, maar die andere personages, een Jean Wessel, een Louis XI, een Robert d’Estouteville, een Catherine de Vaucelles, de Coquille (het misdaadsyndicaat waar Villon al dan niet deel van zou hebben uitgemaakt), enzovoort, blijven van bordkarton omdat Boni ze alleen maar nodig heeft als dusdanig. Ze moeten niet leven, ze moeten alleen maar dienen als verklaring voor de “wervelende persoonlijkheid” van de hoofdfiguur en de persoonlijke gedachten van de auteur zelf. “Mijn naturalistisch-gewaagde wijze van uitdrukken verwekte een geweldige schaterlach in de Parijse onderwereld”, laat hij zijn Villon op een zeker moment denken, maar de “naturalistisch-gewaagde wijze van uitdrukken” van Boni werkt op de zenuwen, niet op de lachspieren.

En dan hebben we het nog niet eens over de taal- en andere fouten van de auteur (waarbij ik terzijde laat dat de ‘progressieve’ spelling van toen van, bijvoorbeeld, ‘inquisitie’ “inkuisitie” maakte). Ja, de “haak” van de Coquille speelt een rol in dit verhaal, maar dat je van een rijnaak een rijn-haak maakt, getuigt niet van veel kennis van de riviervaart. Ja, dat je het over de middeleeuwen hebt, is duidelijk, maar niemand in de middeleeuwen noemde die zo (Petrarca sprak rond 1340 voor het eerst van een “midden-tijd”, tussen 1514 en 1530 doken pas termen op als “midden-oudheid”, “midden-tijdperk” en “midden-tijd”), dus je personage laten denken dat “de ballast van ons middeleeuws vlees en gebeente (…) lichter [was] geworden” slaat nergens op. Ja, een boezeroen kan lekker ‘middeleeuws’ klinken, maar een “blauwe werkmansboezeroen” doet dat al een stuk minder, en het is ook helemaal geen middeleeuws kledingstuk. Het woord “bourgeron” (waaruit het Nederlandse “boezeroen” werd afgeleid) werd in het leven geroepen door Eugène Sue (geboren in 1804) en de “bourgeron bleu” was ook een typisch kledingstuk in 19de eeuwse romans van zijn tijdgenoten Fortuné du Boisgobey, Émile Zola, en dergelijke meer. Een “beafsteak-au-poivre” heeft nooit bestaan (het is “beef” niet “beaf”) en als Villon ze al bij dozijnen zou verslonden hebben, dan zouden ze “bifteck” geheten hebben. Maar Villon kan ze nooit gegeten hebben gezien de “bifteck à l’anglaise” pas een kleine vierhonderd jaar na zijn dood in Frankrijk zou arriveren. Lees er Alexandre Dumas’ (zie ook mijn bespreking https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/03/de-drie-musketiers-alexandre-du... van diens De drie musketiers) Dictionnaire de la cuisine op na of 1000 Years of Annoying the French https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/02/1000-years-of-annoying-french-s... van Stephen Clarke: tot na Napoleon bestond vlees klaarmaken in Frankrijk voornamelijk uit het koken ervan, het geniale idee het te grillen kwam onder Fransen pas in de mode toen ze het zagen doen door (en da’s erg) de Engelse troepen die na de nederlaag van Napoleon bij Waterloo een paar jaar in Parijs en omstreken doorbrachten.

Soit, geen onoverkomelijke fouten, natuurlijk, maar ook telkens weer géén reden om u deze biografie aan te raden. De gedichten, ja, de gedichten, zouden eventueel een reden kunnen zijn om dat toch te doen. Maar uiteraard zijn slechts fragmenten van die gedichten opgenomen, fragmenten die konden dienen om het verhaal van Boni te stofferen of zoals Boni het zelf schrijft in een korte verklaring voorafgaand aan het verhaal: “De auteur heeft er de voorkeur aangegeven (sic) Villons verzen in de roman in te schakelen en dit telkens waar het vers aan de tematiek van de roman grenst. Zo schijnt Villon zelf zijn tragedie steeds weer te beleven.” En die fragmenten zijn, “ten gerieve van de Frans-onkundige lezer” “in samenwerking met de dichter Robin Hannelore” vertaald. “Frans-onkundige”, inderdaad, want er is volgens Boni kennelijk niet eens een verschil tussen het middeleeuwse Frans van Villon en het moderne Frans, tussen “je connois” en “je connais”, tussen “mesprendre” en “méprendre”, tussen het kunnen voeren van een gesprek met een hedendaagse Fransman en het verstaan van: “Une fois me dictes oui / en foi de noble et gentil femme, / je vous certifie, ma dame / ou’onques ne fut tant resjoui. / Veuillez le donc dire selong / que vous êtes benique et doulche, / car de doux mot n’est pas si long / qu’il vous face mal en la bouche”. Terwijl iemand die dát Frans zou voorlezen aan een hedendaagse Fransman op zijn minst de vraag zou krijgen uit wat voor verafgelegen landstreek hij afkomstig is.

Maar goed, we hebben Robin Hannelore, van wie ik een tijd geleden nog De Duiamantslijper en de hop https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/11/de-diamantslijper-en-de-hop-rob... besprak, die het vertaalwerk voor ons zal doen. Robin Hannelore die dus bijvoorbeeld ook het zogenaamde grafschrift van Villon vertaald heeft. Een grafschrift dat er bij Boni uit ziet als volgt:

“Je suis François, dont il me poise,
né de Paris, emprès Pontoise,
et de la corde d’une toise
saura mon col que mon cul poise.”

Niet echt heel moeilijk te begrijpen, maar Robin Hannelore slaagt er zelfs niet in de rijmvorm of op zijn minst het ritme te behouden en maakt van “François” om een of andere reden ook nog “Fransman”:

“Ik ben een Fransman, wat een mop,
geboren te Parijs, nabij Pontoise,
en eens dat ik bengel aan een strop,
weet mijn hals hoe zwaar mijn kont is.”

Ik zou dus durven zeggen dat ook de gedichten geen reden zijn om dit boek van Armand Boni, van wie ik overigens meer dan twee jaar geleden ook al Troubadour en proleet – Francesco van Assisi https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/02/troubadour-en-proleet-francesco... besprak (en niet goed vond), ter hand te nemen, te meer omdat er ter zake een goed alternatief bestaat: Françoys Villon, 1431-1463… van Wim de Cock (uitgegeven bij Davidsfonds in 1998).

Waar Boni zich wat het ‘origineel’ betreft baseerde op het bij Garnier-Flammarion in 1965 verschenen François Villon / Oeuvres poétiques; texte établi et annoté par André Mary, ging De Cock te rade bij de uit 1929 daterende transcriptie Les oeuvres de Françoys Villon van A. Lognon. Dat gaf kennelijk al verschillen in het gebruikte Frans:

“Je suis Françoys, dont il me poise,
Né de Paris emprès Pontoise,
Et de la corde d’une toise
Sçaura mon col que mon cul poise.”

Details misschien en allicht ook niet zo belangrijk voor wie de gedichten in vertaling leest, maar lees alleen al de vertaling van Wim de Cock van deze vier regels en je zal zien dat de vertaler er wél toe doet:

“Ik ben Françoys – Parijs heel dicht
Nabij Pontoise, zag ik het licht.
Straks merkt een koord, als kraag, allicht,
Van beide billen het gewicht.”

Het ritme is in orde, het rijmt, het sarcasme van Villon is behouden, én … bij Wim de Cock krijg je er ook nog tal van illustraties bovenop. In de biografie van Armand Boni, de uitgave van Infodok (intussen onderdeel van Standaard Uitgeverij), moet je het doen met welgeteld twee houtgravures uit de middeleeuwen. Bij Wim de Cock, die ik vele jaren geleden in de eerste plaats als illustrator heb leren kennen, krijgt u er een twintigtal van zijn eigen hand. Deze bespreking van Armand Boni’s François Villon, De Feniks en zijn as is uiteraard niet de plaats om Françoys Villon, 1431-1463… van Wim de Cock uitgebreid te gaan bespreken, maar de persoon François Villon is voor mij als punt van interesse wel gered door het boek van De Cock, niet door dat van Boni. De uitgave van Davidsfonds (overigens ook al een aantal jaren eigendom van Standaard Uitgeverij) blijft nog wel even in mijn kasten staan, die van Infodok gaat er uit.

Björn Roose
… (més)
½
 
Marcat
Bjorn_Roose | Mar 8, 2024 |
A. Boni, zoals het op de kaft bescheiden luidt, of voluit Armand Hendrik Frans Boni, was, dixit Wikipedia https://nl.wikipedia.org/wiki/Armand_Boni, “een Vlaams schrijver”. Hij “schreef historische en sociale romans, jeugdboeken en biografieën. Daarnaast schreef hij gedichten onder het pseudoniem Armand de Goede.” Onder die biografieën de voorliggende van Franciscus van Assisi, maar ook één van François Villon https://www.poetryfoundation.org/poets/francois-villon, zonder meer de beroemdste dichter uit het laat-Middeleeuwse Frankrijk, en één van de man met het ijzeren masker https://allthatsinteresting.com/the-man-in-the-iron-mask, een man van wie de ware identiteit niet bekend is.

Die laatste twee biografieën, François Villon – De Feniks en zijn as en De Man achter Zijn Masker, heb ik hier ook in mijn boekenkasten staan en zullen daar voorlopig nog wel even blijven. Ik heb me namelijk zo ongeveer door de eerste tientallen bladzijden van Troubadour en proleet – Francesco van Assisi moeten ploégen en kan niet zeggen dat ik in de daarna nog volgende 200 bladzijden de stijl van de schrijver heb leren waarderen. De stijl en het vingertje dat vanaf de eerste bladzijde op je gericht wordt. Armand Boni (geboren in 1909 en overleden in 1991) was namelijk in de eerste plaats priester en dan ook nog een van het linksdragende soort.

Dat levert dus teksten op genre: “Ik draag dit werk op aan allen, die ofschoon zij ontevreden zijn met een huichelachtige maatschappij, waarin onrechtvaardigheid en geweld overheersen in de dienst van de brutale mammon, toch geweldloos een daad van onbegrepen liefde stellen, belangloos, opofferend en vol toewijding. Aan allen, vooral aan de losgeslagen jeugd-zonder-houvast, die uit de band springt zonder over lijken te stappen, pacifistisch, troubadourachtig, blij-evangelisch, spontaan, ridderlijk-fair en correct.” Niet dat ik een probleem heb met mensen die aan die beschrijving zouden voldoen, maar dus wél met die beschrijving.

Zoals met de beschrijving van wat gestoei tussen de jonge Franciscus, lokaal Francesco genaamd en nog niet van een pij voorzien, en Pia di Castiglione: “Pia? O, wat was zij mooi, een Grieks beeld uit de Antieke, een romeinse Afrodite, wat wil je nog meer. Alle superlatieven schoten hier te kort. Tijdens dromerige maannachten had zij haar naaktheid blootgelegd. Heel langzaam, behoedzaam, schroomvol zoals het maagden past, beetje na beetje – steeds meer melkwitte naaktheid. En hij had vorsend naar haar schatten gegraven, met het geduld van archeologen, die alles van de voorvaderen – de Romeinen en de Etruskers – voorzichtig zuiverden en aan het daglicht brachten met de eerbied voor het gave dat steeds nieuw was gebleven. Moedig, gelaten en soms kreunend volgde zij de speurtocht van zijn handen die naar de volmaakte schoonheid zochten onder de wazige draperieën van hun tijd, geduldig wachtend op een verklaring uit Francesco’s mond, die een woord uit de eeuwigheid zou afwerpen, een woord zo heerlijk – tevens zo oud en zo nieuw, dat het alle tijden zou overleven als een boodschap uit de mond van God zelf, want Pia’s leermeesters hadden haar geleerd dat de menselijke liefde haast zo verheven was als de goddelijke omdat God de mens naar zijn evenbeeld had geschapen. Daarom waren liefdeswoorden geen ijdele woorden. Daarachter stak een stukje van God en de hemel.”

Ik neem aan dat ik niet méér moet citeren om u duidelijk te maken dat Boni een tenenkrommende stijl had (en als priester een heel groot gedacht van wat een ander “gefoefel” zou noemen). Ik ga het uitgebreid letterlijk citeren dus verder laten, kwestie van u niet weg te jagen. De rest van het heiligenleven volgens Boni vat ik graag samen: iemand met “een lange kluizenaarsbaard” had Francesco gezegend toen hij nog een peuter was; dat verhinderde de gezegende niet om er later een liederlijk leven op na te houden (door Boni aangeduid als dat van een hippie); maar onder invloed van wat hij te weten kwam over de Catharen én een plotselinge inval in de olijfboomgaard van priester don Rafaelo besluit hij plotseling het roer om te gooien. Voor de volle 180 procent.

Hij kan zijn lief niet overtuigen hem te volgen op zijn nieuwe koers, dus zegt hij het “Grieks beeld uit de Antieke” vaarwel, net zoals de “vleselijke liefde” in het algemeen. Hij gaat de melaatsen beminnen en zijn eigendommen (en tevens een deel van die van zijn vader) verkopen om met de opbrengst goede werken te verrichten. God zegt hem dat hij de tot ruïnes vervallende kerkjes in de buurt van Assisi moet herstellen en hij slaagt er in daarvoor behalve materialen ook nog mankracht bij mekaar te bedelen. Hij gaat prediken, hij krijgt een eerste volgeling, de volgende volgen al snel (bad pun intended). Hij ontmoet de dertienjarige Chiara, die later met zijn hulp het ouderlijk huis zal ontvluchten en stichter van de orde van de clarissen zal worden (en in 1958 door paus Pius XII omwille van haar visioenen tot patrones van … de televisie zou benoemd worden). Hij sticht, met instemming van paus Innocentius III, zijn eigen orde, de fratres minores (minderbroeders), zonder daar evenwel enige orde in te willen scheppen. Want met wetten, “dode lettertekens”, heeft Francesco niks.

Hij strooit straatstof op z’n eten, hij ontmoet Dominicus Guzmán (stichter van die andere bedelorde, de domini canes, de honden van de heer, die later nog vele leden van de franciscaanse orde op de brandstapel zouden brengen), de eerste minderbroeders vertrekken naar heidense contreien en komen niet terug. Franciscus gaat hen achterna en neemt deel aan de Vijfde Kruistocht https://nl.wikipedia.org/wiki/Vijfde_Kruistocht: volgens de Fioretti https://nl.wikipedia.org/wiki/Fioretti_(Franciscus_van_Assisi), een bundel verhalen over Franciscus en z’n eerste volgelingen geschreven door een onbekende franciscaan, probeert hij bij die gelegenheid de sultan van Damietta, Al-Kamil, te overhalen zich te bekeren tot het christendom. Slagen in zijn missie doet hij niet, maar hij brengt het er wel levend af, wat toch ook al iets is (dat hij door de sultan gezien werd als rechtstreekse afgezant van de paus kan natuurlijk geholpen hebben). Hij bezoekt de “heilige plaatsen”, blijft enige tijd hangen in Jeruzalem, wordt terug naar Europa geroepen omdat er tweespalt, zeg maar veelspalt, ontstaan is onder zijn volgelingen, waarvan zelfs één, Johannes van Capella, een nieuwe orde gesticht heeft “onder de melaatsen”: “(…) deze broeder stond op het punt vader Francesco te verloochenen en met de melaatsen er vandoor te gaan”.

Hij krijgt – ook omdat daar op aangestuurd wordt door de hogere hiërarchie in de kerk – te maken met de reglementitis geschapen door fratres minori die van de orde ook een orde willen maken. Elias Bombarone, bijvoorbeeld, die een keer hij zelf generaal overste (opperste baas van de orde) was geworden, af te rekenen kreeg met de zelanti, een soort van franciscaanse farizeeërs, en in de strijd tegen hen zélf openlijk de talloze regeltjes van de orde ging overtreden. Franciscus, die onbelezenheid en bezitsloosheid altijd als een zegen heeft beschouwd, moet het nog meemaken dat zijn orde er hogescholen op na begint te houden in Bologna, in Parijs, in Canterbury, in Oxford: “De broeders woonden in ruime flatjes en zij hadden bibliotheken. Zij lazen, studeerden, onderwezen, schreven en publiceerden”. O, gruwel.

Maar hij, hij verricht mirakels, hij geneest melaatsen, terwijl de geleerde dokters het licht in zijn ogen niet kunnen terugbrengen (jezelf genezen is uiteraard not done onder toekomstige heiligen). En tussen alle bedrijven door hekelt Boni de hiërarchie binnen en de rijkdommen van de katholieke kerk en laat Franciscus zich helemaal gaan op het terrein van het masochisme. Hij geselt zichzelf te pletter (geen doornstruik is veilig voor zijn affecties; zelfs het feit dat hij zijn “stigmata” op de een of andere manier al gekregen heeft, bekoelt zijn drift naar zelfpijniging niet), laat anderen hem geselen, en verricht hetzelfde werk graag voor zijn broeders (in zoverre zelfs dat zijn trouwe compagnon Leone hem verwijt zich aan “extravagante boetedoeningen” over te geven). Masochisme heb ik nooit begrepen, ook niet als het gedaan wordt om godsdienstige redenen, maar door het blijven lezen van dit boek, ondanks het feit dat het me vanaf de eerste bladzijde al op mijn zenuwen werkte, heb ik er misschien tóch eens aan gedaan.

Nu ja, ik weet nu wél wat meer over een man waarvan ik altijd gedacht had dat hij zich voornamelijk beziggehouden had met spreken met de vogels (met z’n eigen “broeder ezel”, z’n lichaam, verliep de communicatie wat minder vlot) en het schrijven van het Zonnelied. Maar Boni had van z’n boek van 240 bladzijden ook best een essaytje van een tiental bladzijden kunnen maken.

Dat Zonnelied daarentegen heb ik altijd mooi gevonden, vooral dit stuk eruit:

“Wees geprezen, mijn Heer met al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon,
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.

Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder aarde
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.”

Alleen staat dát dus niet in het boek van Boni...

Björn Roose
… (més)
 
Marcat
Bjorn_Roose | Feb 7, 2022 |
Historische roman, gelezen toen ik 16 was, maar toen al slap bevonden
½
 
Marcat
bookomaniac | Oct 28, 2010 |

Estadístiques

Obres
23
Membres
45
Popularitat
#340,917
Valoració
½ 2.3
Ressenyes
3
ISBN
17